Turboliquidatie
Geplaatst op 04 november 2024
De rechtbank Noord-Holland heeft eind augustus 2024 geoordeeld dat een turboliquidatie van een B.V., mits voldaan aan de wettelijke voorwaarden, niet onrechtmatig is tegenover de verhuurder. Waar draaide het in deze zaak om?
Verhuurder stelt: onterechte turboliquidatie vanwege selectieve betalingen
In deze zaak draaide het om de huur van een horecapand waarvan de exploitatie werd beëindigd door financiële problemen. De onderneming liep slecht en is stilgelegd. De activa zijn te gelde gemaakt en verdeeld over de schuldeisers. Vervolgens is de vennootschap ontbonden via een turboliquidatie. De verhuurder laat het er niet bij zitten en spreekt de bestuurders aan. Het verwijt komt er op neer dat de verhuurder meent dat deze handelswijze onrechtmatig is en dat sprake is van selectieve betalingen.
Rechtbank oordeelt: turboliquidatie terecht, geen selectieve betalingen
De rechtbank gaat niet mee in de verwijten van de verhuurder. Belangrijk hierbij is dat de rechtbank expliciet oordeelt dat bij afwezigheid van baten, bestuurders mogen kiezen voor de route van turboliquidatie. Er bestaat geen wettelijke plicht die anders bepaalt. Ook is er in deze casus geen sprake geweest van onrechtmatige selectieve betaling voorafgaand aan de ontbinding. De geringe baten zijn naar rato verdeeld over de schuldeisers. Deze handelwijze valt binnen de beleidsvrijheid van de bestuurders van een vennootschap en leidt niet tot bestuurdersaansprakelijkheid.
Achtergrond van de zaak
In het pand exploiteerde de B.V. vanaf 1 april 2021 een horecagelegenheid. Eind 2022 hebben de bestuurders besloten om de activiteiten te beëindigen en hebben zij getracht de onderneming te verkopen. Eind mei 2023 is namens de B.V. een e-mail gestuurd naar de verhuurder waarin wordt meegedeeld dat de activiteiten van de horecagelegenheid worden beëindigd, dat men een verkooptraject is ingegaan met een deskundige horecamakelaar en dat men het gesprek wil aangaan. De verhuurder reageert daarop dat men alleen het gesprek wil aangaan als de helft van de huurachterstand wordt voldaan. De huurder doet dit laatste. Of een gesprek volgt, is niet duidelijk. Eind oktober zegt de huurder de overeenkomst op tegen half november. Half november neemt de huurder in een algemene vergadering van aandeelhouders het besluit tot ontbinding van de B.V. Eind november 2023 wordt het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon met ingang van half november 2023 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
Half november 2023 heeft de advocaat van verhuurder gereageerd dat de opzegging van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is, want in strijd met de huurovereenkomst is.
Een dag later bericht de huurder dat de B.V. per half november ontbonden is, met onder meer de mededeling:
“Het is u bekend gemaakt dat huurder begin dit jaar helaas haar activiteiten heeft moeten staken. Sinds dit besluit is er onder begeleiding van een horeca-makelaar gezocht naar een koper voor onze onderneming, deze zoektocht heeft helaas niets opgeleverd. Gezien het verder doorlopen van kosten en het ontbreken van baten is er geen andere mogelijkheid dan alle bestaande verbintenissen te beëindigen. De nog aanwezige inventaris is inmiddels verkocht, de opbrengst hiervan is XXX, dit maakte het totaal vermogen in de BV tot een bedrag van YYY. Het totaal aan vorderingen van crediteuren op de BV bedroeg een bedrag van ZZZ. Het aanwezige vermogen is inmiddels pondsgewijs verdeeld over de bestaande crediteuren. Voor de verhuurder houdt dit in, dat gezien de nog bestaande vordering van AAA (in mindering is gebracht de borg van ad BBB-) u een slotbetaling heeft ontvangen van 4,76% van het aanwezige vermogen dit betreft dan het bedrag van CCC.
Wij beseffen ons dat de schuldeisers maar een klein deel van hun vordering betaald zien. Dit heeft uiteraard ook te gelden voor de groep in omvang grootste schuldeisers op de BV, te weten de onderliggende oprichters”
Overwegingen rechtbank
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zo’n aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Van een dergelijk persoonlijk ernstig verwijt zal in het algemeen geen sprake zijn als sprake is van betalingsonmacht van de rechtspersoon.
Turboliquidatie bij afwezigheid van baten
Het gaat in dit geschil om de eisen die gesteld kunnen worden aan de bestuurder van een vennootschap bij een zogenaamde turboliquidatie (artikel 2:19 lid 4 BW). In beginsel kan een vennootschap worden ontbonden zonder dat er een vereffening plaatsvindt, onder de voorwaarde dat er geen baten zijn of te verwachten zijn. Dat geldt ook als de vennootschap schulden heeft. Op zich leidt een turboliquidatie niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van haar bestuurder. Alleen als de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden van het onbetaald blijven van een schuldeiser, is er grond voor een persoonlijke aansprakelijkheid jegens die schuldeiser.
Gelet op het gevoerde debat tussen partijen, gaat de rechtbank ervan uit dat er op het moment van ontbinding geen (potentiële) baten waren. De verhuurder heeft niets aangevoerd waaruit de aanwezigheid van andere (potentiële) baten blijkt. Dat sprake was van een potentiële bate als gevolg van onbehoorlijk bestuur is onvoldoende gemotiveerd gesteld en ter zitting ook niet meer gehandhaafd. Bij afwezigheid van baten is een turboliquidatie in beginsel de aangewezen weg om een vennootschap af te wikkelen.
Geen sprake van onrechtmatige selectieve betalingen
De rechtbank volgt DPF c.s. niet in hun betoog dat de bestuurders de wettelijke verplichting hadden om faillissement aan te vragen. Zoals uit bovenstaande overweging blijkt biedt de wet ook een andere mogelijkheid de vennootschap te ontbinden.
Voor zover DPF c.s. hebben willen betogen dat de bestuurders aansprakelijk zijn omdat naar eigen inzicht schuldeisers zijn betaald, overweegt de rechtbank als volgt.
Het staat (een bestuurder van) een vennootschap in beginsel vrij op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan. Deze betaalautonomie houdt een zekere beleidsvrijheid in. In het zicht van het beëindigen van de activiteiten van een onderneming, met name bij insolventie, kan deze vrijheid van de rechtspersoon en de bestuurder echter beperkter zijn. Dit geldt dan met name voor de keuze om wel betalingen te doen aan schuldeisers die aan de rechtspersoon zijn gelieerd of waarbij de bestuurder een persoonlijk belang heeft, maar niet aan andere schuldeisers, indien deze keuze niet door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd.
Niet in geschil is dat met het bedrag wat aanwezig was in totaal dertien schuldeisers gedeeltelijk zijn uitbetaald. Alhoewel op basis van de stukken de hoogte van de vorderingen van de verschillende schuldeisers niet geverifieerd kan worden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat bij deze betalingen de belangen van de schuldeisers in acht zijn genomen. Er is niet gebleken dat één schuldeiser volledig is gepasseerd. Ook blijkt niet van selectieve betalingen, in die zin dat alleen de aan henzelf gelieerde schuldeisers met voorrang zijn voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de door de bestuurders c.s. gedane betalingen binnen de beleidsvrijheid vallen die een bestuurder van een vennootschap heeft. De rechtbank begrijpt dat vanuit de positie van de verhuurder (wiens huurpenningen in faillissement kwalificeren als boedelschuld) kanttekeningen zijn te plaatsen bij de keuzes die de bestuurders hebben gemaakt, maar onder deze omstandigheden (waarbij een gering batig saldo ten goede is gekomen aan alle schuldeisers) treffen de bestuurders persoonlijk geen ernstig verwijt van de verrichte betalingen. Hierbij speelt mee dat voor zover schuldeisers onbetaald zijn gebleven, en de ontbonden B.V. geen verhaal meer biedt, uit de pondsgewijze betaling aan 13 schuldeisers blijkt dat sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil.
Heb je vragen over het beëindigen van jouw onderneming door middel van turboliquidatie of wil je advies over een turboliquidatie van een schuldenaar? Neem gerust contact op met een van de insolventierechtadvocaten van RWV.
Bron: RWV Advocaten